PERSBERICHT

Amsterdam, 23 juni 2014

 
RESTITUTIE
 
Oekraïne geeft Koenigs tekeningen terug
Maar de 139 werken gaan naar de Nederlandse Staat 
niet naar de erven van de verzamelaar
 

Een groep van 139 geroofde Oude Meester Tekeningen zijn door Oekraïne aan Nederland gerestitueerd. ‘Een onverwacht cadeau voor Nederland’ zo koppen de Nederlandse kranten in juli 2004. 

Tien jaar later, april 14, 2014 geeft de Restitutiecommissie (RC) haar advies inzake de uit Oekraïne gerestitueerde tekeningen (RC1.35) aan de minister van Cultuur. 17 juni 2014 heeft de minister besloten het advies op te volgen en blijven de Koenigs tekeningen ‘het onverwachte cadeau’ voor de Staat. Het cadeau voor de Nederlandse Staat, doorkruist voor de erven van de verzamelaar het verzoek tot teruggave.
 
Besluit: de teruggave wordt door de Nederlandse Staat afgewezen

De Nederlandse Staat namens de RC weigert te erkennen dat Franz Koenigs enkele dagen voor de inval van de Nazi’s in Nederland in een onmogelijke dwangpositie verkeerde toen hij naarstig naar een oplossing zocht voor het veiligstellen van zijn wereldberoemde tekeningencollectie tegen het aanstormende Nazi geweld.
Niet alleen was hij gedwongen zijn collectie voor een fractie van de waarde aan Museum Boijmans aan te bieden, maar na het traineren van het museum was Franz Koenigs gedwongen terug te vallen op Plan B; vervoer van de Collectie naar Lissabon. Hiertoe schreef hij op 2 april 1940 de collectie over op naam van Lisser & Rosenkranz. Het Museum traineerde opnieuw met het klaarmaken van de Collectie voor vervoer en in afwezigheid van Franz Koenigs werd de enige nog aanwezige Joodse bankier van Lisser & Rosenkranz  middels een ultimatum gedwongen om op 9 april 1940 de collectie voor de helft van het gevraagde bedrag te verkopen. Van Beuningen gesteund door de directeur van het Museum maakte daarbij misbruik van het aanbod dat voor het museum bestemd was en kocht de collectie voorzichzelf. Koenigs werd keihard opgelicht door de heer Van Beuningen die de collectie zogenaamd kocht voor het Boijmans, maar vervolgens een klein deel van de collectie voor anderhalf keer de door hem betaalde prijs doorverkocht aan Hitler en de rest van de collectie aan het Boijmans schonk om daarmee goede sier te maken. Met onnavolgbare redeneringen adviseerde de RC de Minister om de het deel dat Van Beuningen doorverkocht aan Hitler en uiteindelijk deels via Oekraïne terug in Nederland kwam, niet aan de erven Koenigs terug te geven maar deze zelf in de Nederlandse Kunst collectie te behouden. De daaruit volgende conclusie is, dat De Nederlandse Staat daarmee (nog steeds) de revenuen van de oplichting door Van Beuningen voor zichzelf wil behouden, hetgeen op zijn zachtst een opmerkelijke uitkomst te noemen is.

HET ADVIES VAN DE RESTITUTIECOMMISSIE
Het advies van de RC is willekeurig, zij haalt uit het aangeleverde feitencomplex wat haar uitkomt om tot een doelredenering te komen: afwijzing. Daarnaast tellen meningen als feiten - het feit is dat kunstminnend Nederland a priori tegen restitutie is - zo wordt ook de mening van verzoeksters’ oom FF, oud-voorzitter van de Vereniging Rembrandt als een feit gepresenteerd. Ook de rigide handhaving van 10 mei 1940 doet voor het toepassen van verjaring niet onder. Natuurlijk was de ex-Duitser Franz Koenigs, gedwongen om vóór de bezetting zijn wereldberoemde en zeer omvangrijke collectie in veiligheid te brengen. Na 10 mei 1940, was dit niet meer nodig. De redenering van de RC getuigt van een historisch dwaling. Dat Van Beuningen en Hannema niet als uitwas van het dreigende regime worden gezien is voor rekening van de RC. Het is een bekend gegeven dat de door de Nazi’s beoogde rijkdommen toegeëigend werden door collaborerende landgenoten, zodat zij de winst konden afromen voordat -in dit geval de Collectie F. Koenigs- naar het Naziregime zou gaan. In Duitsland gold die praktijk al vanaf 1933, zoals Koenigs maar al te goed wist.  Als bijkomstigheid leidde zij daarmee de aandacht van het Naziregime af van hun eigen kunstschatten. Kwalijk is dat van de kant van het Museum, de Nederlandse Staat en de Vereniging Rembrandt destijds geen enkele hulp is geboden om de collectie veilig te stellen, maar zelfs hebben tegengewerkt. 
Franz Koenigs was consistent in zijn gedrag om zijn collectie veilig te stellen. Het was uitgesloten dat hij zijn collectie op eigen naam naar het buitenland kon brengen. Als zijn collectie eenmaal in het buitenland zou zijn en hijzelf nog in Nederland, dan zou na de bezetting van Nederland zijn collectie in het buitenland als vijandelijk vermogen in beslag genomen worden en dan zou hij vanuit Nederland niet meer in het buitenland over zijn collectie kunnen beschikken. Op naam van Lisser & Rosenkranz zou dit niet het geval zijn, aangezien de eigenaren zich merendeels al in het buitenland bevonden. Naast dit alles, laat de RC in het midden wanneer Franz Koenigs de eigendom over zijn collectie verloor. Zij kiezen voor twee data waarop Franz Koenigs de eigendom verloren zou hebben, 2 en 9 april 1940.  Volgens ons is het onmogelijk om tot twee keer toe de eigendom te verliezen. Het verlies op 2 april 1940 heeft bovendien een geheel andere implicatie dan het verlies op 9 april 1940. Daarnaast worden de regels van het toenmalige burgerlijk recht niet toegepast omdat dit buiten het instellingsbesluit van de RC valt. Dat de instelling van de RC kan inhouden dat van de regels van burgerlijk recht afgeweken kan worden, lijkt in strijd met de grondwet: al het burgerlijk recht dient geregeld te worden door de Tweede Kamer en de Minister kan daarvan niet afwijken. 

De erven zijn voornemens een eis tot opvordering van de kunstwerken in te stellen op basis van eigendomsrecht. De RC oordeelt, zo blijkt, alleen over afgifte van de kunstwerken in verband met roof, niet over de eigendomskwestie.

Deze bevindingen zijn tevens aan de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor de Tweede Kamer verzonden.

Amsterdam, 23 juni 2014
Voor verdere informatie 
contact Christine F. Koenigs
Tel: +31206381023